Ooit scoutte De Graafschap me op een grove overtreding. Dat klinkt volstrekt ongeloofwaardig, zeker in de oren van de moderne voetballers die tegenwoordig op de velden van FC Zutphen ronddartelen, maar er is geen woord aan gelogen. Het was een perfecte overtreding.
Wie anno 2020 naar een wedstrijd kijkt, ziet voetballers die op balletdansers lijken en kapsels hebben die 90 minuten lang goed blijven zitten. Een keeper moet kunnen meevoetballen, een linksback moet de achterlijn halen en een puike voorzet kunnen geven en een verdedigende middenvelder speelt met speels gemak op zijn eigen doellijn à la Frenkie de Jong een mannetje uit om daarna met de buitenkant voet een steekbal te geven. Vroeger heetten die jongens voorstoppers – afgestompte figuren die geen boe of bah zeiden maar de spits geen seconde uit het oog verloren.
Toen ik in de E1 bij Wilhelmina SSS kwam, werden de snelle jongens voorin gezet, de creatievelingen en de kilometervreters op het middenveld en wat overbleef mocht het achterin proberen. Zelf werd ik laatste man. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit op een andere plek heb gespeeld. Als troost kreeg ik de aanvoerdersband. Van achterin kun je het speelveld goed overzien, moet een van trainers in pupillen ooit bedacht hebben, maar daar was ik niet mee bezig. Mijn taak was de nul te houden. Dat lukte vaak niet. Elke keer als we een tegendoelpunt kregen begon onze keeper Martijn zijn medespelers uit te schelden. Martijn kon goed schelden. Soms begon ie al te schelden vóórdat de bal erin lag. Dat wilde je te alle tijden zien te voorkomen. Dan maar een overtreding. In die tijd had ik een poster van Johan Neeskens boven mijn bed. Geen verdediger, maar op de foto had hij een bloedvlek op zijn shirt. Dat dacht ik tenminste.
Maar ik moet zeggen dat er best lol in kreeg de laatste man te zijn. Het ging me ook steeds beter af. Heel af en toe durfde ik zelfs te denken dat ik voor een laatste man talent had. In die tijd waren er twee manieren om jezelf in de kijker te spelen. De eerste was via het Zutphens elftal. Het gerucht ging dat selectie voor dat team een opstap was naar het echte werk. Het Gelders elftal en daarna, al was dat zo ver weg dat je er niet eens aan durfde te denken, het Nederlands elftal.
Het was dus zaak je in dat Zutphens elftal te spelen. De vraag was alleen hoe? Voor zover ik wist stonden er nooit scouts langs het veld om te kijken of er bij de pupillen van Wilhelmina SSS talenten rondliepen. Toch, op een of andere manier werd er soms iemand uit ons team geselecteerd. Meestal onze linksbuiten Arthur. Een enkele keer mocht ik meedoen. Ik kan me niet herinneren dat iemand ooit verder is gekomen dan het Zutphens elftal. Wel dat we die ene keer in reserveshirtjes van Hercules speelden.
De andere manier was in de smaak te vallen bij een scout van De Graafschap of Go Ahead Eagles. Soms gingen er geruchten dat er een scout langs de lijn had gestaan. Dan dacht ik niet aan al die keren dat ik had voorkomen dat onze keeper uit zijn plaat ging, maar aan die ene bal die ik had gemist. Arthur werd gescout, mijn broer Wim en Ido, die beiden in een ouder team speelden. Allemaal creatieve spelers die de Graafschap goed kon gebruiken. Onze keeper was de enige uitzondering, maar die was van al dat schelden ook wel erg goed geworden.
Ik had de hoop op een doorbraak allang opgegeven toen we met ons schoolteam in Doetinchem moesten spelen. Onze gymleraar Rudy Theloesen was erin geslaagd een aardig team te smeden. De eerste wedstrijden kwam we probleemloos door. Daarna volgde die ploeg uit Doetinchem. We stonden met 3-0 voor toen de spits doorbrak, onze voorstopper in geen velden of wegen te bekennen was en ik deed wat ik in al die jaren dat ik vlak voor Martijn speelde had geleerd: met een snijdende tackle de nul houden. Ik voerde ‘m perfect uit, met doorhalend been om er zeker van te zijn dat ie ook echt neerging. Nu zou je meteen dieprood krijgen, in die jaren haalde je klei tussen je noppen weg en liep je gewoon door.
Na afloop van de wedstrijd zag ik in mijn ooghoek de coach van de Doetinchemse school op me aflopen. Een reus van een vent. Om me een uitbrander te geven, ik wist het zeker, mijn tegenstander was van het veld gestrompeld. Toen hij dichterbij kwam, zag ik dat hij allervriendelijkst keek. ‘Dat was een professionele overtreding’, zei hij, ‘maak je die vaker?’
Ik moet wat gemompeld hebben, maar gelukkig wachtte hij niet op mijn antwoord. ‘Bij de A1 van de Graafschap zoeken we nog rücksichtlose verdedigers, heb je interesse, dan schrijf ik je naam even op?’
De man bleek leider van het tweede van De Graafschap te zijn. Hij zag er helemaal niet uit als een scout toen hij een notitieboekje uit zijn binnenzak viste.
Hans Faber
(Lid van Wilhelmina SSS van 1973 tot 1991)