blok-oranje-rood

Nu dat Ouwe Rotten Toernooi nadert komen de demonen weer terug

blok-oranje-rood

Nu dat Ouwe Rotten Toernooi opnieuw in aantocht is steekt die droom ook weer de kop op. Of liever die nachtmerrie die me al zo lang achtervolgt.

[ux_image id=”25554″]

[gap]

Ik die aan kom fietsen bij Sportpark Helbergen, de fiets tegen het hek naast het trainingsveld, de tas op de grond, het openstaande hek door en op zoek naar de bekende koppen. Maar hoe goed ik ook zoek, mijn voetbalvriendjes zijn nergens te bekennen. “De A1? Allang vertrokken”, zegt een hoofd dat per droom kan verschillen, maar meestal de tronie aanneemt van Hans Cornelissen, Evert Koster of één van de kantinedames die me met sigaret in de mondhoek streng aankijkt. Daarna schrik ik badend in het zweet wakker.

Op één of andere manier ben ik het einde van mijn korte voetbalcarrière kwijt. Dat is al jaren zo, zo lang als ik me kan herinneren eigenlijk. Ik weet nog wat voor weer het was toen ik als E-spelertje bij de club kwam, vele goals die ik tussen mijn zesde en achttiende maakte kan ik nog prima voor de geest halen en zelfs het gevoel van verbazing toen ik tijdens pinksterkamp mijn vriendjes voor aanvang van de maaltijd keurig in gebed zag buigen kan ik terughalen. Maar de laatste wedstrijd? Werkelijk geen idee.

Wel weet ik dat ik na een blessure helemaal klaar was met Zutphen, met WSSS en met voetbal sowieso, een enkele reis naar Tel Aviv kocht omdat ik een kennis had horen zeggen dat werken op een kibboetz harstikke cool was en ik daarna vele jaren niets meer van me heb laten horen. Ik ging de wijde wereld in – het naargeestige Zutphen bande ik uit mijn leven. Uiteindelijk streek ik in Amsterdam neer.

Maar ’s nachts keerde ik dus vaak terug naar mijn geboortegrond, op zoek naar die teamgenoten. En altijd weer was er de confrontatie met die hoofden, soms namen ze zelfs de vorm van demonen aan die me vanuit de kantine achtervolgden. De ene beet me in een vaal bruin uniform streng toe dat ik “gediskwalificeerd” was, de ander schold me uit voor “Judas” terwijl ie driftig met een loodzware bijbel zwaaide en de derde zette haar volle gewicht op een mayonaisepomp om me met dikke klodder vol in het gezicht te raken. “Dat zal je leren”, siste ze, “met je Amsterdamse kapsones”, waarna ze zelf haar kunstgebit in de frikandel zette, een flinke trek van haar peuk nam en de rook mijn kant op blies.

Hoe ouder ik werd, hoe heftiger de droom. Zelfs de therapeute die ik opzocht kon er geen chocola van maken, maar ze had ook weinig verstand van voetbal. Ze opperde dat ik als kind misschien een trauma had opgelopen na een onterechte diskwalificatie. Verder ging ze maar door over christelijk voetballen en wat dat nou precies was. Toen ze opperde dat er in voetbalkantines alleen maar frikandellen werden gegeten, werd ik boos en brak de sessie af.

Toen ik jaren geleden werd uitgenodigd voor een soort van reünietoernooi keerde ik weer terug naar de therapeute. Ze lachte en zei dat ik zeker mee moest doen. Meedoen, zei ze, is de enige manier om met mezelf in het reine te komen. De confrontatie met het verleden zal hard zijn, waarschuwde ze ook, en het effect zal pas na jaren goed voelbaar zijn, maar is zeker de moeite waard.

Inmiddels heb ik al een paar keer meegedaan en moet ik haar nageven dat ik inmiddels zover ben dat de nachtmerries alleen nog maar voorkomen als het toernooi echt dichtbij komt. Gelukkig slaag ik er nu soms in de demonen van me af te schudden. Dan sta ik weer voor het hek en zie ik hoe mijn voetbalmaatjes zich achter in een hoek van de kantine hebben verstopt en me keihard uitlachen.

Hans Faber

(Lid van Wilhelmina SSS van 1973 tot 1991)

[gap]

[block id=”16399″]

[gap]

Vind ik leuk 14